Traditionele Cubaanse muziek. Afro-Cubaanse percussie en Europees-Cubaanse muziektradities vonden elkaar aan het begin van de twintigste eeuw in een genre dat bekend is geworden als son. Op het platteland van Oost-Cuba, waar de Afrikaanse invloed het grootst is, komt de son tot bloei. De tres (Cubaanse dubbelsnarige gitaar) en de clave (houten percussieblok) geven de muziek een karakteristiek eigen geluid. Aanvankelijk was de son vooral populair in de onderste lagen van de bevolking. De voornamelijk blanke elite had zijn eigen dansmuziek: de danzón, een verre nazaat van de Zuid-Europese volksdansen. In de jaren tot 1930 wint de son snel aan populariteit, om uiteindelijk uit te groeien tot dé nationale muziek van Cuba. Zelfs de danzón ontkomt niet aan de ritmische invloeden uit deze nieuwe rage. De wisselwerking tussen de volkse son en elitaire danzón zal leiden tot een nieuwe grensoverschrijdende rage: de mambo. Na een tijd lang uit de schijnwerpers te zijn verdwenen, zorgde de Cubaanse sterrenband Buena Vista Social Club halverwege de jaren negentig voor een hernieuwde interesse in de Cubaanse son.
Congolese dansmuziek, ontstaan uit een fusie tussen Afrikaanse en Caribische muziek. De term soukous kan zowel betrekking hebben op een dans als een muziekvorm. Over de exacte definitie van het begrip bestaat nog altijd veel discussie. Zeker is dat soukous voortkomt uit de rumba Congolaise, die in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog vorm kreeg. Deze Centraal-Afrikaanse interpretatie van de Afro-Cubaanse rumba, won snel aan populariteit. Deze muziek werd halverwege de eeuw gespeeld door grote bands, zoals OK Jazz. Eind jaren zestig beginnen ook kleinere bands deze muziek te spelen. Deze nieuwe interpretatie van het genre, waarin zanger Papa Wemba een belangrijke rol speelt, wordt soukous genoemd. Door de komst van elektronische muziekinstrumenten en ontwikkelingen in studioapparatuur, ontstaat in de jaren tachtig een nieuwe soukousbeweging. De epicentra van deze muziek zijn dit keer niet de Congolese hoofdsteden Brazzaville en Kinshasa, maar Londen en Parijs, waar veel Congolezen naar toe zijn geëmigreerd. In de jaren negentig ontstaat een nieuwe tak aan de Congolese rumbaboom: de snelle ndombolo.