Een verzameling van Portugeestalige Afrikaanse muziek stijlen. Het begrip lusofoon is afgeleid van Lusitanië, een Romeinse provincie in het gebied waar tegenwoordig Portugal ligt. Met lusofoon worden de voormalige Portugese koloniën in Afrika bedoeld. Dat zijn de landen Angola, Guinee Bissau, Equatoriaal Guinee, Mozambique en de eilanden Sao Tome, Principe en Kaapverdië. De Afrikaans-Portugese muziek is veelzijdig. In Angola is semba erg populair. Bekende vertolkers van deze, aan de Braziliaanse samba verwante muziek, zijn Bonga en Waldemar Bastos. Onder invloed van de Antilliaanse zouk ontstond hieruit de sensuele dansmuziek kizomba. Ook op de Kaapverdische eilanden sloeg de zouk aan. Hier ontstond cabo-love, een sensuele variant van de Antilliaanse zouk. De Rotterdamse Suzana Lubrano speelt een groot deel van haar repertoire in deze stijl. Maar de beroemdste Kaapverdische artiest is ongetwijfeld Cesaria Evora, die de hele wereld bekend maakte met de melancholische liedvorm morna.
Traditionele Cubaanse muziek. Afro-Cubaanse percussie en Europees-Cubaanse muziektradities vonden elkaar aan het begin van de twintigste eeuw in een genre dat bekend is geworden als son. Op het platteland van Oost-Cuba, waar de Afrikaanse invloed het grootst is, komt de son tot bloei. De tres (Cubaanse dubbelsnarige gitaar) en de clave (houten percussieblok) geven de muziek een karakteristiek eigen geluid. Aanvankelijk was de son vooral populair in de onderste lagen van de bevolking. De voornamelijk blanke elite had zijn eigen dansmuziek: de danzón, een verre nazaat van de Zuid-Europese volksdansen. In de jaren tot 1930 wint de son snel aan populariteit, om uiteindelijk uit te groeien tot dé nationale muziek van Cuba. Zelfs de danzón ontkomt niet aan de ritmische invloeden uit deze nieuwe rage. De wisselwerking tussen de volkse son en elitaire danzón zal leiden tot een nieuwe grensoverschrijdende rage: de mambo. Na een tijd lang uit de schijnwerpers te zijn verdwenen, zorgde de Cubaanse sterrenband Buena Vista Social Club halverwege de jaren negentig voor een hernieuwde interesse in de Cubaanse son.