Herbie Hancock behoort tot de club jonge jazzmuzikanten die begin jaren 60 hun opgang maken met een intellectuelere benadering van hard bop – ontdaan van de, door Charlie Parker gedirigeerde, met heroïne en zelfkantromantiek doortrokken moderne jazz van de jaren 40/50. Net als tijdgenoten Wayne Shorter en Chick Corea is de in 1940 te Chicago geboren Herbie Hancock klassiek getraind en studeert hij muziek en elektrotechniek aan het Grinnell College. Op zijn elfde speelt hij als wonderkind Mozart met het Chicago Symphony Orchestra. Zijn interesse in jazz en populaire muziek groeit onder invloed van onder andere Clare Fischer – met name diens vocale arrangementen voor de zanggroep The Hi-Lo’s – en Bill Evans. Rond 1960 begint hij in Chicago met Donald Byrd en Coleman Hawkins te spelen.
Watermelon Man
Zijn groeiende reputatie als begenadigd pianist leidt in 1962 tot een platencontract bij het New Yorkse jazzlabel Blue Note. Takin’ Off – met op sax bebop-tycoon Dexter Gordon – bezegelt datzelfde jaar de vruchtbare relatie tussen Blue Note en Hancock. Hij brengt gedurende de jaren 60 niet alleen zeven albums uit bij het label, maar speelt ook als sideman op Blue Note-albums van onder andere Bobby Hutcherson, Donald Byrd, Kenny Dorham en Hank Mobley. Takin’ Off levert hem ook meteen zijn eerste standard op met het bluesy Watermelon Man.
The Sorcerer – Miles Davis
Trompettist Miles Davis is altijd op zoek naar nieuwe muzikale richtingen en jonge muzikanten om hem daarin bij te staan. In 1963 vraagt hij Hancock om lid te worden van zijn kwintet. Met drummer Tony Williams, bassist Ron Carter en saxofonist Wayne Shorter vindt de groep haar definitieve vorm. De veelgeprezen band weet elementen uit bop en avant-garde jazz om te smelten tot een eigen geluid dat post-bop wordt genoemd. Zowel Shorter als Hancock dragen de bekendste nummers aan, zoals The Sorcerer van Hancock.
Maiden Voyage
Ondertussen blijft Hancock verbonden aan Blue Note, waarvoor hij sterke albums maakt, die ook steeds meer doorschuiven richting post-bop. Maiden Voyage (1965), waarvan het titelnummer moeiteloos uitgroeit tot een standard, laat in de subtiele arrangementen de klassieke achtergrond van Hancock terugkomen.
Frelon Brun (Brown Hornet) – Miles Davis
Davis, die zich gedurende de jaren 70 steeds meer in rock begint te interesseren, haalt Hancock over om elektrische piano te spelen. Een belangrijke stap voor Hancock, die aanvankelijk nog schoorvoetend op het album Filles De Kilimanjaro (1968) voor het eerst de Fender Rhodes beroerd. Pas later zal hij elektronische keyboards en synthesizers gaan omarmen, maar zijn liefde voor de klassieke piano blijft ook altijd als een rode draad door zijn carrière lopen.
Fat Albert Rotunda
In 1966 schrijft Hancock de score voor de hippe film Blow Up van de Italiaanse regisseur Michelangelo Antonioni. Hij voelt zich ook niet te min om muziek te schrijven voor reclames en andere commerciële doeleinden. Op het album Fat Albert Rotunda (1969) laat Hancock zich voor het eerst van een funky kant horen. Het bevat voor een deel de muziek die werd gebruikt voor de Amerikaanse kinder-animatiefilm Hey, Hey, Hey, It's Fat Albert.
Quasar
Fat Albert Rotunda wordt echter opgevolgd door de drie avant-garde jazzrockalbums Mwandishi (1971), Crossings (1972) en Sextant (1973). Met een vast sextet verkent hij hierop synthesizers en andere elektronische keyboards en effecten in uitgesponnen improvisaties die zowel donkere ambient bevatten als abstracte melodieën en Afrikaanse ritmes. Het spirituele geheel is baanbrekend, maar Hancock moet uiteindelijk het kwintet opbreken wegens gebrek aan succes. Als de boeddhist Mwandishi vindt Hancock ook dat hij zijn publiek hoort te plezieren.
Watermelon Man
Het antwoord op bovenstaande conclusie heet Head Hunters (1973), een funky en toegankelijk album waarmee Hancock ook een rock- en danspubliek aanspreekt. Onder de vier uitgesponnen funkstukken bevindt zich onder andere een vrije bewerking van zijn eigen compositie en standard Watermelon Man, in een bijna onherkenbaar arrangement.
Hang Up Your Hang Ups
Waar Head Hunters nog invloeden van hardbop en Afrikaanse muziek laat horen, duikt Hancock gedurende de jaren 70 dieper in de funk. Met een album als Man Child (1975) vindt hij aansluiting bij de groeiende fusion-scene met namen als Billy Cobham, George Duke en Weather Report. Muziek die net zoveel thuishoort in de jazz als de popmuziek.
Mercy Street
Gedurende de decennia die volgen ontwikkelt Hancock zich tot een coryfee wiens vroege invloed op zowel de jazz als de fusion onmiskenbaar is en als zodanig wordt erkend. Een elektronisch album als Sound-System (1984) krijgt een even belangrijke plek in zijn oeuvre als The New Standard, waarop hij als pianist en omringd door onder andere saxofonist Michael Brecker en gitarist John Scofield, bekende popsongs benaderd als de standards van hun tijd. Zo is Mercy Street een nummer van rockartiest Peter Gabriel.
Edith And The King Pin (met Tina Turner)
Bijzonder is zijn album River: The Joni Letters (2007) waarop Hancock put uit het oeuvre van de Amerikaanse singer-songwriter Joni Mitchell. Ook haar nummers krijgen jazzy arrangementen mee, alsof het om nieuwe standards gaat met zang van onder andere Tina Turner, Norah Jones en Mitchell zelf. Het succesvolle album wordt overstelpt met Grammy Awards, waaronder die van Album Of The Year en Best Contemporary Jazz Album.
Rockit
We zetten een punt achter deze playlist met het even malle als baanbrekende Rockit uit 1983. Misschien wel Hancocks grootste hit en de eerste plaat waarop een scratcher (DXT) in de weer met zijn draaitafels is te horen. In het ongekend rijke en brede oeuvre van Hancock is het wellicht een voetnoot, maar wel een onvergetelijke.
Samenstelling en tekst - Mark Ritsema
Vormgeving - Judith de Rond
Illustratie - JE37390